Op 4 november organiseerde het kennisplatform Campus Day de Round Table ‘Ontwikkelingen in de onderzoeksomgeving op de campus’. In deel 3 aandacht voor co-creatie.
Co-creatie
Bij co-creatie draaide het om de vraag in hoeverre co-creatie c.q. de triple helix – de samenwerking tussen de academische wereld, de industrie en de overheid – een rol kan spelen bij het inrichten van een wendbare onderzoeksomgeving. Gerhardt gaf aan dat de Biotech Campus Delft nog niet zover is, maar wees wel op een initiatief bij de Universiteit Leiden om het concept van shared equipment op te zetten. Daarnaast noemde ze dat Wageningen University & Research al heel ver is, met een eigen organisatie op het gebied van shared services. Een systeem dat wordt gesteund – ook financieel – door de provincie Gelderland. En waar ook publieke partijen op de campus bij betrokken zijn. “Ik denk dat dit een goede ontwikkeling is, omdat autoriteiten er ook een groot belang bij hebben dat bedrijven en instellingen samenwerken. En omdat initiatiefnemers het bijna niet terugverdiend krijgen wanneer ze hun apparatuur openstellen voor anderen. Het kan overigens vanuit beide kanten: een onderzoeksinstelling op een campus kan apparatuur beschikbaar stellen voor bedrijven, maar ook andersom. Het gaat om het delen. Ideaal zou zijn als je uiteindelijk ook gezamenlijk tot aanschaf van apparatuur zou kunnen overgaan.” Holleman haakte in op de woorden van Gerhardt over shared research facilities: “Wageningen heeft inderdaad zo’n programma, evenals Radboud Universiteit. Dat heet de Radboud Research Facilities. En ook dat is bij de start fors gefinancierd door de provincie Gelderland. Aan die financiering zat overigens een duidelijke voorwaarde: een flink percentage van de meettijd op die faciliteiten moest beschikbaar zijn voor derden, lees: het bedrijfsleven.” Holleman was positief over de samenwerking: “Het heeft de Radboud Universiteit veel gebracht op het gebied van impact en inhoud. Die opbrengst was misschien niet direct financieel, maar wel op het gebied van contacten. Bedrijven konden bepaalde zaken uitproberen in het lab en dat leidde dan weer tot vervolgvragen. Daarom zie ik het als mooie manier om te co-creëren. Daarom hebben we als Radboud Universiteit ook besloten om ermee door te gaan, ook nu de financiering van de provincie Gelderland is afgelopen. Daarbij gaat het om aanschaf van apparatuur door de Radboud Universiteit, niet om een gezamenlijke aanschaf met het bedrijfsleven.
Praktijkvoorbeeld
Wolbers kwam vervolgens met een mooi praktijkvoorbeeld: “Private partijen op onze Novio Tech Campus hebben enkele jaren onderdak geboden aan de faculteit Tandheelkunde van de Radboud Universiteit. Dat was voor de private partijen prettig omdat ze een vaste huurder voor een periode hadden en voor de faculteit Tandheelkunde omdat ze tijdens de verbouwing hun activiteiten konden doorzetten. Als je als universitaire onderzoeksomgeving goed in beeld hebt wat de behoeften zijn, kan er zo een samenwerking zijn met private partijen tot wederzijds genoegen. Als je kijkt naar het delen van apparatuur zie ik als uitdaging om ook private partijen daar goed bij betrokken te houden en om in de praktijk goed de onderlinge prioriteiten goed af te stemmen.” Wolbers zoomde daarbij ook in op de samenwerking van Novio Tech Campus met NXP. “Wij maken veel gebruik van faciliteiten van NXP. Dat betekent dat als NXP daarin investeert dat ze moeten afwegen of ze alleen in hun eigen processen investeren of ook in de processen van de partij die er mede gebruik van maakt.” Daarna ging hij in op de samenwerking met de technology centers van het Radboudumc. “Daarbij heb je enerzijds apparatuur die je als onderzoeker zelf prima zelfstandig kunt gebruiken en anderzijds apparatuur waarbij je ondersteuning nodig hebt omdat je niet aan de knoppen mag zitten. Als Novio Tech Campus hebben we ook geprobeerd apparatuur aan te schaffen waarvan we hoopten dat het door meerdere partijen gebruikt zou worden. Dat ‘meerderegebruikersmodel’ blijkt echter in de praktijk weerbarstig te zijn.”
Henri van Luenen: “Het is mooi als iemand gebruik kan maken van overcapaciteit die toevallig ontstaat, maar het uitgangspunt moet zijn dat je neerzet wat je als eigen organisatie op dat moment nodig hebt.”
Onderzoekstechnieken complexer
De Bruin verwijst bij dit thema naar een onderzoek dat AT Osborne in 2019 hield: “Daar kwam uit naar voren dat onderzoekstechnieken steeds complexer wordt en dat het daarom van belang is dat je weet waar je de specifieke equipment kunt vinden. En die zoektocht wordt steeds meer internationaal. Dat betekent dat je als onderzoeker groepen, instituten of ondersteunende organisaties moet weten te vinden, waar bepaalde technieken en technologieën beschikbaar zijn die voor jouw onderzoek handig kunnen zijn. Ik vraag me af of je in dat kader een ‘Marktplaats’ zou kunnen creëren waar je als instelling je mogelijkheden aanbiedt waar anderen gebruik van kunnen maken.” Van Luenen (foto) kon daarop bevestigend antwoorden: “Zulke systemen zijn er. Zeker in de life sciences, het gebied waarin wij actief zijn. Er verschillende platforms waar research infrastructures elkaar weten te vinden. En ook bij de labs is veel kennis over waar technologieën zitten en waar ze het vandaan moeten halen. Dat gebeurt vervolgens via een-tweetjes, nationaal maar zeker ook mondiaal.” Holleman vulde aan: “De shared facilities van Nijmegen en Wageningen hebben websites waar ze aangeven welke faciliteiten gedeeld worden. Dat doen ze niet zo zeer voor de academische onderzoekers – die weten dat meestal wel zoals Van Luenen aangeeft – maar veel meer voor bedrijven.” Wolbers gaf aan dat bedrijven daar ook voor betalen: “Dat gebeurt aan de hand van de kostprijsberekeningen. Het is goed dat bedrijven daarvoor betalen, want het vertegenwoordigt ook waarde. Bovendien moet het voor onderzoeksgroepen interessant zijn – ook financieel – om derden toe te laten. Het geld moet mijns inziens ook rechtstreeks naar de onderzoeksgroep gaan en niet naar de algemene middelen van de organisatie.” Holleman maakte daarbij nog een kanttekening: “Externen laten betalen is prima, maar ik zou dat niet intern – bijvoorbeeld interfacultair – willen doen. Daar moet het laagdrempelig blijven om wederzijds zaken uit te proberen.” Bij co-creatie en triple helix zijn er ook valkuilen. Van Luenen: “Volgens mij is de valkuil zeker bij academische partijen om capaciteit te creëren in de hoop dat een andere partij die gaat gebruiken. Je moet dat niet doen. Het is mooi als iemand gebruik kan maken van overcapaciteit die toevallig ontstaat, maar het uitgangspunt moet zijn dat je neerzet wat je als eigen organisatie op dat moment nodig hebt.”
Lees hier deel 1 over de wendbare onderzoeksomgeving.
Lees hier deel 2 over het perspectief van de onderzoeksomgeving.