Op 4 november organiseerde het kennisplatform Campus Day de Round Table ‘Ontwikkelingen in de onderzoeksomgeving op de campus’. In deel 4 aandacht voor de campus als groter geheel en corona.
De campus als groter geheel
Bij het thema de campus als groter geheel en de rol van de wendbare onderzoeksomgeving daarbij trapte Van Luenen af: “Wat voor ons als NKI een steeds grotere uitdaging wordt is woonruimte. Het is ingewikkeld om jonge onderzoekers die hier vaak voor een korte periode – een paar jaar – verblijven woonruimte te bieden. Terwijl dat wel nodig is als je een wendbare onderzoeksomgeving wilt zijn waar onderzoekers in en uit vliegen. Daarom moet je als je een campus creëert ook nadenken over het vraagstuk van betaalbare woonruimte.”
De Boer onderschreef de woorden van Van Luenen, maar wees ook op het veranderde uiterlijk van de hedendaagse campus. “Het zijn niet meer de traditionele faculteitsgebouwen die het meeste in het oog springen. Je ziet nu zware clusters van infrastructuur waaromheen de instituten zich vormen. Ook zie je op de campus steeds meer de samenwerking met academische ziekenhuizen en het bedrijfsleven. Uiteindelijk wordt de campus zo een community, waarop alle partijen trots zijn.”
Wolbers benadrukte dat het juist die wendbaarheid is, die een campus aantrekkelijk kan maken voor bedrijven. Ook zag hij wel een voordeel in het feit dat naar verwachting post-corona grotere kantoren minder interessant zullen worden: “Daarmee wordt het interessanter om te huren en wordt je flexibiliteit als werkgever vergroot.”
Onderscheidend aspect
Holleman verwachtte dat een dynamische en wendbare onderzoeksomgeving met bijzondere faciliteiten die ook nog eens breed inzetbaar zijn een onderscheidend aspect voor een campus gaat worden. “Het laat ook het bestaansrecht van een campus zien. Zeker in een tijd waarin mensen meer thuiswerken en onderzoek meer online plaatsvindt.” Van Luenen onderschreef dat: “Labs zijn op zich niet spannend, maar juist die researchfaciliteiten maken de campus onderscheidend.”
Oosting (foto) vroeg vervolgens aandacht voor een nog niet genoemd aspect: de student. “Ook omdat die aantallen flink kunnen fluctueren hebben we een flexibele en wendbare onderzoeksomgeving nodig.”
Gerhardt stelde vervolgens de vraag in hoeverre wendbaar wendbaar is: “Eerder werd gezegd: je gaat gewoon naar een plek waar het nodig is, ook al is dat in het buitenland. Maar er werd eveneens gezegd: als op een achtste verdieping als onderzoeker werkt, loop je niet naar een eerste verdieping. In ons geval – de Biotech Campus Delft – hebben we een multitenant gebouw met startups. Op 100 meter afstand is een DSM-lab en op een paar kilometer afstand liggen de labs van de TU Delft. Dat lijkt niks, maar in de praktijk kunnen die afstanden belemmerend zijn voor de gebruikers om dit als één research omgeving te zien. En dat roept bij mij de vraag op naar de relatie tussen afstand en wendbaarheid. Zelf verbaas ik me erover hoe ongelooflijk lokaal dit spel nog vaak gespeel wordt.”
Thema
De Bruin kwam met een andere aanbeveling voor campusinrichters: “Denk goed na over de kaders c.q. de thematiek waarbinnen je het onderwijs van de toekomst wil faciliteren. Je kunt niet alles hebben. Door een duidelijk thema te kiezen – bijvoorbeeld biotech – krijg je als vanzelf rond dat thema verschillende soorten activiteiten.” Ook voor de gebouwinrichters had De Bruin een goed advies: “Zorg dat je meer functioneel clustert in plaats van op organisatie te clusteren, zoals we nu doen. Door functioneel te clusteren wordt de omgeving gemakkelijker aanpasbaar en kun je ook eenvoudiger binnen de ‘boekenkast’ schuiven. Ik onderschrijf namelijk dat je niet op maximale verwachtingen moet inrichten, maar ook dat je er wel voor moet zorgen dat je de ruimte hebt – fysieke schachtruimte of structuur binnen plafonds – om eventueel te kunnen uitbreiden.” Oosting zag wel een risico in functioneel clusteren: “Het wordt dan te apparatuurgedreven, terwijl je juist interactie tussen mensen wilt hebben.” De Bruin vulde daarop vervolgens aan: “Door functioneel te clusteren op thema – bijvoorbeeld door zuurkasten bij elkaar te zetten – krijg je juist wel die ontmoeting.” De Boer haakte daarop in: “Je ziet ook dat er in het onderzoek steeds meer crossovers zijn, het is niet meer zo dat chemici alleen met chemici werken, maar je ziet bijvoorbeeld bij grote instituten dat bij crossovers tussen natuurkunde, scheikunde, biologie en neuro de echte dynamiek ontstaat. In mijn optiek gaat het daarom niet zozeer om het clusteren van apparatuur, maar dat je de onderzoeksgroepen bij elkaar brengt zodat er een community ontstaat.” Ook Wolbers maakte nog een kanttekening bij functioneel clusteren: “Bedrijven zeggen: ik vind het niet fijn als andere partijen in ons lab komen omdat ze dan zien waar we mee bezig zijn. Vaak zijn ook de financiers van de bedrijven hiertegen in verband met de bescherming van het IP en de specifieke kennis die de waarde van het bedrijf vertegenwoordigen. Vandaar dat bedrijven terughoudend zijn in multi-userssituaties.”
Herman de Bruin: “Zorg dat je meer functioneel clustert in plaats van op organisatie te clusteren, zoals we nu doen.”
Corona
Aan het eind van de Round Table werd nog even ingezoomd op wat de huidige coronacrisis doet met de wendbare onderzoeksomgeving, zowel op korte als op lange termijn. Van Luenen verwacht veel ‘business as usual’: “We gaan weer gezellig vergaderen en vliegen weer de hele wereld over. En dat thuiswerken? Ik hoor veel geluiden in mijn organisatie dat medewerkers er klaar mee zijn!” Wolbers onderschreef de mening van Van Luenen grotendeels, maar maakte ook een kanttekening: “Huisvesters en facilitaire afdelingen hebben tijdens de coronacrisis gezien dat het ook met minder kan. Dus zullen ze de boel nog verder gaan indikken. Bovendien hebben partijen die worden gedreven door gebouwkosten gezien dat het werk best efficiënter kan. Ik verwacht daarom dat zeker op kantoorgebied er nog wel ruimte zal worden afgestoten. De onderzoeksomgeving daarentegen zal grotendeels hetzelfde blijven.” Gerhardt meldde dat bij de Biotech Campus Delft de kansen die corona nu biedt met beide handen worden aangegrepen: “Dan heb ik het niet zozeer over het afstoten van gebouwen, maar over een nieuwe werkvorm, waarbij kantoren meer dienen als sociale ontmoetingsplaats voor collega’s. Tegelijkertijd zie ik dat de vraag naar labs, al of niet in de vorm van tijdelijk gebruik met kortlopende huurcontracten, alleen maar toeneemt.” Oosting waarschuwde voor het teveel verdwijnen van kantoren: “Dat gaat ten koste van creativiteit, daarom is het belangrijk dat ook de ontmoetingsplek en de bijbehorende interactie een onderdeel blijft van de onderzoeksomgeving. Kortom: een lab moet ook gezellig zijn.” Holleman verwachtte dat deels thuiswerken post-corona zal blijven. “Ik vind echter ook dat we moeten kijken naar wat de basisfunctionaliteiten van een campus zijn. Dan heb ik het over zaken als laboratoria, ontmoeten, onderwijs en brainstormen.”
De Boer verwachtte een grote impact van corona op de keuze van scholieren en studenten voor een opleiding of baan: “Ik verwacht een enorme opleving in vakken als scheikunde en biologie en in medische en natuurkundeachtige studies omdat studenten en scholieren zien wat daar gebeurt. De vraag is dan: zijn we daar op voorbereid?”
Lees hier deel 1 over de wendbare onderzoeksomgeving.
Lees hier deel 2 over het perspectief van de onderzoeksomgeving.
Lees hier deel 3 over co-creatie.